Onderzoek

Bij mijn eerste onderzoek van een patiënt wordt vrijwel het hele lichaam gescreend. De stand van het bekken wordt beoordeeld, de functionaliteit van de gehele wervelkolom wordt, voor zover daar aanleiding toe is, beoordeeld.

Het onderzoek spits zich toe op het rotatie onderzoek C1-C2, C2-C3. Hierbij zit de patiënt op de behandelbank, het hoofd licht gebogen. De therapeut staat (voor het rechts rotatie onderzoek) links achter de patiënt. De linkerhand omvat het (blote) voor- hoofd en de rechterhand begeeft zich palperend (al voelend) naar het suboccipitale gebied (onder het achterhoofd).
Als de patiënt nu het hoofd in lichte flexie wat laat rusten in de linkerhand van de therapeut is vrij makkelijk de processus transversus (zij-uitsteeksel) en de dorsale (achterste) boog van C1 te vinden. Bij palpatie van de processus transversus kan ook even gepalpeerd worden naar de processus mastoideus (rotsbeen). Daar is geregeld al een scheefheid waar te nemen van C1 ten opzichte van C0 (schedel). Dan wordt de rotatiemogelijkheid van C0/C1 t.o.v. C2 links en rechts vergeleken. Een beperking is vaak duidelijk te voelen. (C0/C1: C1 kan t.o.v. C0 maar een heel klein beetje bewegen)

De beoordeling van de positie van C1 t.o.v. C0 wordt gedaan vanuit ruglig op de bank. Eerst wordt de afstand links/rechts ten opzichte van het rotsbeen/kaak beoordeeld en daarna wordt gevoeld of C1 links en rechts iets naar voren kan glijden t.o.v. C0. Vaak is er sprake van een combinatie van een afwijkende stand links of rechts en een licht achterwaartse stand/beperkingen in het naar voren glijden links en/of rechts.

Alle technieken van onderzoek en behandeling worden in het boekje uitgebreid beschreven.

Meer over de B.A.A.T.-methode lezen?

Bestel dan nu het volledige boek ‘B.A.A.T. bij manuele therapie’.

Boek bestellen